Ik heb nooit goed kunnen schrijven. Enigszins leesbaar schrijven met pen en papier bedoel ik, dat is altijd een probleem geweest. “Zo’n hanenpoten, gij moet dokter worden” zeiden leraren in een goede bui, of anders “Onleesbaar Goossens, begin maar opnieuw!” Toen ik een jaar of 10 was, vond m’n vader dat hij moest ingrijpen. Ik moest tijdens de grote vakantie dagelijks een tekst uit het jaarboek van de Getuigen van Jehovah overpennen op een A4’tje, het bijbelvers van de dag en behorende uitleg. Goed voor m’n geschrift en m’n geloof moet hij gedacht hebben, maar het heeft voor geen van de twee mogen baten. Rond m’n 16de verzaakten we aan De Waarheid en na m’n studietijd viel ik ook pen en papier langzaam maar zeker af, ten voordele van scherm en klavier waarmee ik toch zo hyper-efficiënt gedachten kan invoeren, bewaren en delen. Papier en vooral pennen, da’s m’n vader zijn hobby (hij verzamelt, repareert en ontwerpt zelf), dat heb ik allemaal toch niet meer nodig?
Tot ik, na vele jaren van bijna geheel-onthouding van pen en papier, enkele dagen geleden een vakantiekaartje naar m’n ouders schreef en daarbij de finesse en het geduld ontbeerde om ook maar iets leesbaar te schrijven.
Sorry Mama, sorry Papa. Als jullie het niet ontcijferd krijgen, dit staat er dus;
Veel te goed weer, veel te lekker eten, veel te snel terug naar huis. Perfect dus, niet?
En daaronder dan onze namen, natuurlijk. Elise, bijna 4, had haar naam zelf geschreven en die was beter leesbaar dan wat haar papa had gekrabbeld.