Toen ik de laatste letter van de laatste pagina van “De Opwindvogelkronieken” had gelezen, vroeg ik me af wat ik nu eigenlijk gelezen had.
Toen Haruki Murakami begin 1992 als gastdocent in Princeton in de Verenigde Staten ging wonen, had de herdenking van 50 jaar Pearl Harbor net plaatsgevonden, was het land onder Bush Sr. in de eerste video-spelletjes oorlog met Irak verwikkeld en werd het 2de seizoen van Twin Peaks uitgezonden (waar de schrijver, zo bevestigde hij in het nawoord, elke dinsdagavond naar keek).
In die bijzondere context begon Murakami aan wat “De Opwindvogelkronieken” zou worden, een 3-delige roman van meer dan 800 pagina’s over een gewone man die eerst zijn kat en dan zijn vrouw moet zoeken in verschillende werkelijkheden/ dromen, die daarbij in contact komt met vreemde personages wiens verhalen raakvlakken vertonen met zijn leven en die zo hoofdrolspeler wordt in een strijd tussen goed en kwaad.
Wat ik nu eigenlijk precies heb gelezen weet ik nog steeds niet 100% zeker, maar dat het een (magisch-realistische) trip was staat buiten kijf. Zelfs de feitjes-mens in mij was tevreden, want ik had een hele kluif aan de hoofdstukken die over de Japanse bezetting van Mantsjoerije (China) en de oorlogen met China en de USSR in de jaren ’30 van de 20ste eeuw gingen.